We hebben in de eerste acht maanden van 2022 82.703 sociaal‑medische beoordelingen uitgevoerd. Dat zijn er 15.608 (16%) minder dan in de eerste acht maanden van 2021 (98.311). Deze daling betreft zowel de claimbeoordelingen voor de WIA en de Wajong, de eerstejaars Ziektewet‑beoordelingen als de herbeoordelingen. Het aantal in 2022 uitgevoerde eerstejaars Ziektewet‑beoordelingen is niet vergelijkbaar met eerdere jaren, omdat we deze nu alleen nog uitvoeren in situaties dat we verwachten dat de beoordeling zal leiden tot uitstroom uit de Ziektewet. Claimbeoordelingen hebben de hoogste prioriteit. Deze arbeidsintensiefste beoordelingen voerden we relatief gezien het vaakst uit, al waren het er wel 6% minder dan in de eerste acht maanden van 2021. Dat hangt vooral samen met de artsencapaciteit waarover we kunnen beschikken. De nettocapaciteit is de afgelopen maanden verder afgenomen van gemiddeld 586 fte’s in de eerste acht maanden van 2021 naar 526 fte’s in de eerste acht maanden van dit jaar (zie ook deel 2 van dit achtmaandenverslag, paragraaf Sociaal‑medische dienstverlening, onder het kopje Artsencapaciteit). Dit komt doordat de samenstelling van onze artsencapaciteit wijzigt als gevolg van de uitstroom van ervaren verzekeringsartsen, voornamelijk wegens pensionering, en door de werving en opleiding van nieuwe artsen. Sinds 2020 hebben we steeds minder ervaren verzekeringsartsen, die per persoon meer tijd moeten besteden aan de opleiding en begeleiding van nieuwe collega’s. Steeds meer basisartsen nemen deel aan de opleiding tot verzekeringsarts. Deze opleidingsinspanningen zijn voor de langere termijn essentieel.
De vraag naar sociaal‑medische dienstverlening is groter dan we aankunnen met de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Daarom moeten we keuzes maken. Met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is afgesproken dat binnen de claimbeoordelingen die voor de WIA de hoogste prioriteit hebben. In de afgelopen acht maanden is desondanks de achterstand bij de afhandeling van de WIA‑beoordelingen toegenomen, zowel absoluut als percentueel. Dat komt mede doordat tot voor kort niet altijd de oudste WIA‑aanvragen als eerste werden opgepakt. Hierop hebben we met resultaat bijgestuurd. Het aantal wachtenden dat al vóór 2021 een aanvraag heeft ingediend en nog steeds op een beoordeling wacht, is afgenomen van ruim 500 naar ruim 300 cliënten. Het aantal cliënten dat in 2021 een aanvraag indiende is echter gestegen van 8,5% in 2021 naar 18% nu. Doordat we in minder gevallen tijdig de claimbeoordeling hebben afgerond, is ook het aantal verstrekte WIA‑voorschotten in de eerste maanden toegenomen ten opzichte van 2021. Als deze trend doorzet, verwachten we in 2022 in totaal circa 21.000 voorschotten te verstrekken (18.300 in 2021). Daarnaast lopen ook de dwangsommen op van mensen die een aanvraag hebben gedaan en ons in gebreke stellen. We verwachten dat het bedrag aan dwangsommen verder oploopt van € 4,8 miljoen in 2021 naar € 10 miljoen in 2022.
De gevolgen van de mismatch zijn voor zowel cliënten, werkgevers als UWV‑medewerkers zeer onwenselijk. Mensen die een aanvraag hebben ingediend, moeten lang wachten op de uitkomst van hun beoordeling en verkeren daardoor lang in onzekerheid. We nemen daarom telefonisch contact op om hen te informeren en de mogelijkheid van een voorschot te bespreken (zie ook paragraaf Meer menselijke maat en maatwerk, onder het kopje Service‑calls). Ook werkgevers merken de gevolgen van de langere wachttijden bij UWV. De afgelopen maanden hebben we een aantal klankbordbijeenkomsten georganiseerd waarop we hebben toegelicht hoe we aan oplossingen werken, met vooral aandacht voor de vorming van de sociaal‑medische centra in verschillende regio’s. Deze bijeenkomsten hebben zowel verbeterpunten als complimenten opgeleverd. Onze medewerkers hebben te maken met een hoge werkdruk door de grote vraag naar de dienstverlening én doordat er al veel aanvragen langer dan de wettelijk geldende termijnen liggen. We hebben met het ministerie van SZW nagedacht over maatregelen die zowel op de korte als op de lange termijn moeten zorgen voor perspectief voor cliënt en medewerker. Dit maatregelenpakket is aanvullend op de eerder afgesproken maatregelen (zie hieronder, onder het kopje Aanvullende maatregelen).
Maatregelen om mismatch op te lossen
In april 2021 heeft de minister van SZW de Tweede Kamer met de brief Toekomst sociaal‑medisch beoordelen geïnformeerd over maatregelen die we nemen als begin van een oplossing voor de mismatch. Centraal hierin staat de ontwikkeling van sociaal‑medische centra. Op dit onderwerp gaan we hieronder daarom uitgebreider in. De andere maatregelen komen kort aan bod.
Werken in sociaal-medische centra
UWV maakt de omslag naar een regiemodel voor sociaal‑medische dienstverlening: het sociaal‑medische centrum. Cliënten kunnen in de proeftuinen op vier locaties met dit model kennismaken. Kern van de werkwijze is dat een vast team medewerkers onder inhoudelijke leiding van een verzekeringsarts steeds vaststelt op welke momenten welke inzet van welke expertise passend is en welke aanvullende begeleiding er daarna nodig is. De verzekeringsarts kan hierbij taken delegeren aan een sociaal‑medisch verpleegkundige, die in veel gevallen het aanspreekpunt is voor de cliënten. De sociaal‑medisch verpleegkundige brengt samen met de cliënt alle benodigde informatie bij elkaar, zodat de verzekeringsarts zich goed geïnformeerd op de beoordeling kan concentreren. We schalen deze manier van werken in opdracht van de minister versneld op. Dit betekent dat er vanaf 1 januari 2023 in iedere regio een nieuw team start als sociaal‑medisch centrum. Medio dit jaar hebben we onderzocht hoe cliënten en medewerkers deze nieuwe werkwijze ervaren, in welke mate dit de kwaliteit en het aantal beoordelingen verhoogt en in hoeverre deze werkwijze bijdraagt aan de verkleining van de mismatch. De evaluatie levert een aantal positieve en ook kritische aanknopingspunten op voor de verdere ontwikkeling van de sociaal‑medische centra. Cliënten hebben aangegeven dat ze de contactmomenten als erg prettig ervaren, maar dat het in de tussenliggende periodes voor hen vaak onduidelijk is wat er gebeurt. Dat zien we ook terug in de algemene UWV‑brede klanttevredenheidsmetingen, waarin duidelijkheid en perspectief belangrijk worden gevonden. Medewerkers geven aan dat de kwaliteit van de dienstverlening dankzij betere samenwerking en korte lijnen van afstemming is verbeterd. Ze geven verder aan dat ze enerzijds meer ruimte voelen om de dienstverlening meer op maat vorm te geven, maar daarbij nog wel beperkt worden doordat de ondersteuning in systemen hier nog niet op is aangepast.
Uitvoeringsvarianten Ziektewet
Eerstejaars Ziektewet-beoordelingen zijn complexe en omvangrijke beoordelingen, die voor verzekeringsartsen zeer tijdrovend zijn. Onderzoek en ervaring leren dat het voor uitkeringsgerechtigden de meeste meerwaarde heeft als zij al in het eerste jaar van de Ziektewet worden gezien door een verzekeringsarts. Om erachter te komen welke werkwijze het meest bijdraagt aan het terug naar werk begeleiden van Ziektewet‑uitkeringsgerechtigden en het tegelijkertijd zo goed mogelijk inzetten van het beperkte aantal verzekeringsartsen, proberen we drie verschillende werkwijzen uit. Omdat de minister van SZW ons inmiddels opdracht heeft gegeven om versneld over te gaan tot de vorming van de hierboven beschreven sociaal‑medische centra – een van de drie uitvoeringsvarianten – hebben we het ministerie voorgesteld te stoppen met de andere twee.
Monitoren WGA 80-100 medisch
Mensen die op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt worden beschouwd (WGA 80‑100 medisch) hebben sinds het najaar van 2021 minimaal één keer per jaar contact met UWV. Zij bespreken dan de ontwikkelingen in hun gezondheid met ons. We plannen vervolgens alleen een herbeoordeling in als uit die informatie blijkt dat herbeoordelen zinvol is. Het voordeel van deze werkwijze is dat cliënten weten wat wij van hen verwachten, dat wij een actueel beeld hebben van hoe het met hen gaat en we ze beter van dienstverlening op maat kunnen voorzien. Het is onze ambitie om iedereen met de indicatie WGA 80‑100 medisch eind 2023 in beeld te hebben. We zien dat deze werkwijze nog niet overal goed van de grond komt. Het aantal afspraken met cliënten loopt achter op de verwachting. Daarom heeft het management in mei benadrukt dat er meer gemonitord moet worden. Het effect wordt geleidelijk zichtbaar in de aantallen cliënten die we monitoren.
Verbeteren onderbouwing eigenrisicodragers bij aanvraag beoordeling
Voor cliënten is het fijn als zij zonder vertraging de benodigde dienstverlening krijgen en hun werkgever alleen een beoordeling aanvraagt als dat echt nodig is. Om dit te bereiken hebben we met (vertegenwoordigers van) werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewet afgesproken om onderling vooral volledige en juiste informatie uit te wisselen. Dit heeft geleid tot een pilot van drie maanden waarin we de beoogde werkwijze beproeven en een convenant dat ervoor zorgt dat alle afspraken voor de uiteindelijke werkwijze goed zijn vastgelegd. Nadat dit convenant is vastgesteld en ondertekend, gaan we ook met elkaar in gesprek over een dergelijke samenwerking voor aanvragen van herbeoordelingen.
Aanvullende maatregelen
De hiervoor genoemde maatregelen zijn erop gericht om onze cliënten weer binnen de daarvoor geldende termijnen duidelijkheid te geven over hun situatie. In overleg met het ministerie van SZW zijn negen aanvullende maatregelen opgesteld die moeten bijdragen aan de oplossing voor de oplopende achterstanden en de lange doorlooptijden van beoordelingen. De minister van SZW heeft op 26 augustus de Tweede Kamer hierover geïnformeerd met de brief Aanpak mismatch sociaal‑medisch beoordelen en hardheden WIA. Het gaat deels om maatregelen die UWV zelfstandig kan uitvoeren en deels om een aantal maatregelen waarmee het ministerie van SZW UWV tijdelijk de mogelijkheid biedt om op een andere manier te werken. Een van de aangekondigde maatregelen betreft tijdelijk buitenwettelijk beleid bij de WIA‑beoordeling voor cliënten van 60 jaar of ouder. Hierdoor wordt het mogelijk om, mits de cliënt en diens werkgever daarmee instemmen, de sociaal‑medische beoordeling uit te voeren zonder betrokkenheid van de verzekeringsarts. We zijn hiermee al op 1 oktober 2022 gestart. Andere maatregelen zijn meer intern gericht. Zo gaan we meer aandacht besteden aan de tijdigheid van de toets van re‑integratieverslagen en in onze Ziektewet‑arbobegeleiding steviger inzetten op re‑integratie van de cliënt.
We willen dat mensen UWV ervaren als één organisatie die helpt bij de begeleiding naar werk, re‑integratie, arbodienstverlening en beoordelingen voor arbeidsongeschiktheid. Alle relevante organisatieonderdelen van UWV zijn daarom betrokken bij de uitwerking van de maatregelen. Er is gewerkt aan een plan van aanpak per maatregel; deze plannen zijn uiterlijk 1 september opgeleverd. Het is onze doelstelling dat de achterstanden eind 2022 lager zijn dan in de in juni aan het ministerie afgegeven prognose. We verwachten echter wel dat de achterstanden bij de WIA‑beoordelingen in 2023 gelijk blijven aan de stand per eind dit jaar. Dat betekent tegelijkertijd dat zonder aanvullende maatregelen de achterstanden over het geheel zullen toenemen. Daarom blijven we ook de komende maanden met het ministerie in overleg om te bezien welke extra maatregelen er nog meer kunnen worden genomen.